Werkwoorden vervoegen
inwortelen
Tegenwoordige tijd inwortelen
Ik wortel in
Jij wortelt in
wortel jij in?
U wortelt in
Hij/Zij/Het wortelt in
Wij wortelen in
Jullie wortelen in
Zij wortelen in
Verleden tijd van inwortelen
Ik wortelde in
Jij/U wortelde in
Hij/Zij/Het wortelde in
Wij wortelden in
Jullie wortelden in
Zij wortelden in
Voltooid deelwoord van inwortelen
ingeworteld
Tegenwoordig deelwoord van inwortelen
inwortelend