Werkwoorden vervoegen
varen (andere betekenissen)
Tegenwoordige tijd varen
Ik vaar
Jij vaart
vaar jij?
U vaart
Hij/Zij/Het vaart
Wij varen
Jullie varen
Zij varen
Verleden tijd van varen
Ik voer
Jij/U voer
Hij/Zij/Het voer
Wij voeren
Jullie voeren
Zij voeren
Voltooid deelwoord van varen
gevaren
Tegenwoordig deelwoord van varen
varend
varen (onwennig voorkomen; niet meevallen)
Tegenwoordige tijd varen
Ik vaar
Jij vaart
vaar jij?
U vaart
Hij/Zij/Het vaart
Wij varen
Jullie varen
Zij varen
Verleden tijd van varen
Ik vaarde
Jij/U vaarde
Hij/Zij/Het vaarde
Wij vaarden
Jullie vaarden
Zij vaarden
Voltooid deelwoord van varen
gevaren
Tegenwoordig deelwoord van varen
varend