Werkwoorden vervoegen
genezen
Tegenwoordige tijd genezen
Ik genees
Jij geneest
genees
U geneest
Hij/Zij/Het geneest
Wij genezen
Jullie genezen
Zij genezen
Verleden tijd van genezen
Ik genas
Jij/U genas
Hij/Zij/Het genas
Wij genazen
Jullie genazen
Zij genazen
Voltooid deelwoord van genezen
genezen
Tegenwoordig deelwoord van genezen
genezend