Werkwoorden vervoegen
gebruiken
Tegenwoordige tijd Gebruik
Ik gebruik
Jij gebruikt
gebruik
U gebruikt
Hij/Zij/Het gebruikt
Wij gebruiken
Jullie gebruiken
Zij gebruiken
Verleden tijd van Gebruik
Ik gebruikte
Jij/U gebruikte
Hij/Zij/Het gebruikte
Wij gebruikten
Jullie gebruikten
Zij gebruikten
Voltooid deelwoord van Gebruik
gebruikt
Tegenwoordig deelwoord van Gebruik
gebruikend