Werkwoorden vervoegen
dreigen
Tegenwoordige tijd dreigend
Ik dreig
Jij dreigt
dreig jij?
U dreigt
Hij/Zij/Het dreigt
Wij dreigen
Jullie dreigen
Zij dreigen
Verleden tijd van dreigend
Ik dreigde
Jij/U dreigde
Hij/Zij/Het dreigde
Wij dreigden
Jullie dreigden
Zij dreigden
Voltooid deelwoord van dreigend
gedreigd
Tegenwoordig deelwoord van dreigend
dreigend