Werkwoorden vervoegen
doelen
Tegenwoordige tijd doel
Ik doel
Jij doelt
doel jij?
U doelt
Hij/Zij/Het doelt
Wij doelen
Jullie doelen
Zij doelen
Verleden tijd van doel
Ik doelde
Jij/U doelde
Hij/Zij/Het doelde
Wij doelden
Jullie doelden
Zij doelden
Voltooid deelwoord van doel
gedoeld
Tegenwoordig deelwoord van doel
doelend