Werkwoorden vervoegen
deduceren
Tegenwoordige tijd deduceren
Ik deduceer
Jij deduceert
deduceer jij?
U deduceert
Hij/Zij/Het deduceert
Wij deduceren
Jullie deduceren
Zij deduceren
Verleden tijd van deduceren
Ik deduceerde
Jij/U deduceerde
Hij/Zij/Het deduceerde
Wij deduceerden
Jullie deduceerden
Zij deduceerden
Voltooid deelwoord van deduceren
gededuceerd
Tegenwoordig deelwoord van deduceren
deducerend