Werkwoorden vervoegen
boeleren
Tegenwoordige tijd boeleren
Ik boeleer
Jij boeleert
boeleer jij?
U boeleert
Hij/Zij/Het boeleert
Wij boeleren
Jullie boeleren
Zij boeleren
Verleden tijd van boeleren
Ik boeleerde
Jij/U boeleerde
Hij/Zij/Het boeleerde
Wij boeleerden
Jullie boeleerden
Zij boeleerden
Voltooid deelwoord van boeleren
geboeleerd
Tegenwoordig deelwoord van boeleren
boelerend