Werkwoorden vervoegen
bloemlezen
Tegenwoordige tijd bloemlezen
Ik bloemlees
Jij bloemleest
bloemlees jij?
U bloemleest
Hij/Zij/Het bloemleest
Wij bloemlezen
Jullie bloemlezen
Zij bloemlezen
Verleden tijd van bloemlezen
Ik bloemleesde
Jij/U bloemleesde
Hij/Zij/Het bloemleesde
Wij bloemleesden
Jullie bloemleesden
Zij bloemleesden
Voltooid deelwoord van bloemlezen
gebloemleesd
Tegenwoordig deelwoord van bloemlezen
bloemlezend