Werkwoorden vervoegen
bakken (gaar maken; hard vriezen; zakken)
Tegenwoordige tijd Bak
Ik bak
Jij bakt
bak jij?
U bakt
Hij/Zij/Het bakt
Wij bakken
Jullie bakken
Zij bakken
Verleden tijd van Bak
Ik bakte
Jij/U bakte
Hij/Zij/Het bakte
Wij bakten
Jullie bakten
Zij bakten
Voltooid deelwoord van Bak
gebakken
Tegenwoordig deelwoord van Bak
bakkend
bakken (triktrakken; sjoelbakken)
Tegenwoordige tijd Bak
Ik bak
Jij bakt
bak jij?
U bakt
Hij/Zij/Het bakt
Wij bakken
Jullie bakken
Zij bakken
Verleden tijd van Bak
Ik bakte
Jij/U bakte
Hij/Zij/Het bakte
Wij bakten
Jullie bakten
Zij bakten
Voltooid deelwoord van Bak
gebakt
Tegenwoordig deelwoord van Bak
bakkend