Werkwoorden vervoegen
afwenden
Tegenwoordige tijd afwenden
Ik wend af
Jij wendt af
wend jij af?
U wendt af
Hij/Zij/Het wendt af
Wij wenden af
Jullie wenden af
Zij wenden af
Verleden tijd van afwenden
Ik wendde af
Jij/U wendde af
Hij/Zij/Het wendde af
Wij wendden af
Jullie wendden af
Zij wendden af
Voltooid deelwoord van afwenden
afgewend
Tegenwoordig deelwoord van afwenden
afwendend