Werkwoorden vervoegen
afmaken
Tegenwoordige tijd afmaken
Ik maak af
Jij maakt af
maak jij af?
U maakt af
Hij/Zij/Het maakt af
Wij maken af
Jullie maken af
Zij maken af
Verleden tijd van afmaken
Ik maakte af
Jij/U maakte af
Hij/Zij/Het maakte af
Wij maakten af
Jullie maakten af
Zij maakten af
Voltooid deelwoord van afmaken
afgemaakt
Tegenwoordig deelwoord van afmaken
afmakend