Werkwoorden vervoegen
aanfruiten
Tegenwoordige tijd aanfruiten
Ik fruit aan
Jij fruit aan
fruit jij aan?
U fruit aan
Hij/Zij/Het fruit aan
Wij fruiten aan
Jullie fruiten aan
Zij fruiten aan
Verleden tijd van aanfruiten
Ik fruitte aan
Jij/U fruitte aan
Hij/Zij/Het fruitte aan
Wij fruitten aan
Jullie fruitten aan
Zij fruitten aan
Voltooid deelwoord van aanfruiten
aangefruit
Tegenwoordig deelwoord van aanfruiten
aanfruitend