Gepubliceerd op 06-12-2018

ZUSTER

betekenis & definitie

ZUSTER, v. (-s, -en), vrouwelijk kind (met andere kinderen van dezelfde ouders);

halve zuster (alleen van vaders- of moederszijde;
— (fig.) vrouwelijke persoon die met eene andere van gelijken stand en nauw met haar verbonden is: geestelijke zuster, non; zusters van liefdadigheid; zusters van het Roode Kruis; vrouwelijk lid bij vele godsdienstige gemeenten; geliefde zusters en broeders in den Heere;
— iedere persoon van het vrouwelijk geslacht die denzelfden rang bekleedt: de negen zusters, de zanggodinnen;
— (gemeenz.) ja, je zuster, dat kun-je zoo denken, ik doe het niet;
— een ding welks naam van het vrouwelijk geslacht is en wel met opzicht tot dingen van denzelfden aard: gij stad, die boven al uwe zusters uitblinkt;
— zeker gebak. ZUSTERTJE, o. (-s), kleine, jonge zuster.