ZINNELIJK, ZINLIJK, bn. bw. (-er, -st), onder het bereik der zinnen vallende : zinnelijk waarneembaar;
— het zinnelijke leven, het dierlijke leven, in tegenst. met het geestelijke leven;
— alleen de zinnen bevredigend: zinnelijk genot; zinnelijke liefde;
— wellustig, wulpsch ; een zinnelijk mensch; eene zinnelijke vrouw, een zinnelijk leven leiden;
— met zinnen begaafd : een mensch is een zinnelijk wezen.