Gepubliceerd op 06-12-2018

ZIEK

betekenis & definitie

ZIEK, bn. (-er, -st), ongesteld, onpasselijk, toestand van het lichaam of één of meer lichaamsdeelen, wanneer niet alle organen goed werken : ik ben, gevoel mij ziek; een ziek oog; een ziek lichaamsdeel; ernstig, bedenkelijk, gevaarlijk ziek liggen;

— zieke planten;
— zieke aardappelen, die aangestoken zijn;
— na het bottelen wordt de wijn eenige maanden ziek, minder smakelijk;
— (fig.) dat vak is ziek, ligt stil, er valt niet veel in te verdienen;
— zich ziek lachen, onmatig lachen zoodat men er pijnlijk van wordt;
— in hetzelfde gasthuis ziek liggen, hetzelfde gebrek hebben;
— sterk verlangend : hij is er ziek van, (in deze laatste beteekenis wordt het meest in samenst. gebezigd: manziek, trouwziek, enz.).