Gepubliceerd op 06-12-2018

ZAAIEN

betekenis & definitie

ZAAIEN, (zaaide, heeft gezaaid), zaad in den grond strooien : het is nu tijd om te zaaien; bloemen, gras, koren zaaien; (spr.) wie maaien wil, moet zaaien, zonder arbeid krijgt men niets;

— gelijk gij zaait, zult gij maaien, gij zult loon naar werken krijgen;
— wie wind zaait, zal storm maaien, zie WIND;
— oesters zaaien, jonge oesters op voor hen geschikte plaatsen brengen om ze daar tot wasdom te laten komen;
— (fig) het geld is dun bij hem gezaaid, hij is niet bemiddeld;
tweedracht zaaien, stoken. ZAAIING, v. (-en), het zaaien.