WISPELTURIG, bn. bw. (-er, -st), veranderlijk, onstandvastig: een wispelturig man;
— ongestadig, los: het is wispelturig weer;
— wild, onrustig: hij heeft eene wispelturige inborst.
WISPELTURIGHEID, v. onstandvastigheid;
— (...heden), handeling die een wispelturigen aard verraadt.