WANDELHANDSCHOEN - m. (-en), handschoenen die men op de wandeling aan heeft;
...HOED, m. (-en);
...HOOFD, o. (-en), wandelpier;
...KAART, v. (-en), kaart met de wandelwegen eener plaats en in haar omtrek;
...KLEED, o. (-eren),
...KOSTUUM, (...kostumen), kleed, kostuum dat men op de wandeling aan heeft;
...LAAN, v. (...lanen), wandelplaats met twee of meer rijen boomen bezet;
...LEERAAR, m. (-s, ...leeraren), rondreizend leeraar, iem. die nu hier, dan daar onderwijs geeft; in ons land had men ze in 1891 voor het teekenen, in ‘93 en ’94 voor het landbouwonderwijs;
...PAD, o. (-en), pad voor voetgangers;
...PIER, v. (-en), zeer lange en betrekkelijk smalle brug in zee, uitsluitend voor wandelaars bestemd;
...PLAATS, v. (-en), plaats om te wandelen;
...RIJDEN, o. het te paard rijden tot ontspanning;
...RIT, m. (-ten), toertje te paard of in een rijtuig;
...SCHOENEN,m . mv. ;
...SPIEREN, v. mv. (zeew.) verschansingleiers;
...SPORT, v.;
...STAF, m. (...ven), stok eens voetreizigers;
...STOK, m. (-ken);
...TIJD, m. tijd bestemd om te wandelen; het schoone jaargetijde;
...TOILET, o. (-ten), toilet om te wandelen;
...VOETEN, m. mv. onderste deel der gangpooten bij vogels waarvan de middel- en de buitenteen aan den wortel vergroeid zijn, zooals bij de zangvogels;
...WEER, o. weer geschikt om te wandelen;
...WEG, m. (-en).