WAAK - v. (waken), het waken, het wachthouden, bewaken, wacht: de waak hebben; (oudt.) (in den nacht) eene zekere tijdruimte gedurende welke men waakte : de nacht werd oudtijds in vier waken verdeeld;
— (eert.) derde waak, onderluitenant bij de Oost-Indische compagnie.