Gepubliceerd op 06-12-2018

VRACHT

betekenis & definitie

VRACHT - v. (-en), lading van een wagen, een vaartuig : vracht varen, rijden;

last, dracht, wat men draagt: eene zware vracht aan iets hebben;
— wat men in eens vervoert: eene vracht hout, zand;
— groote menigte: hij heeft eene vracht boeken;
— goederen die tegen betaling vervoerd worden: vracht naar Rotterdam inhebben; vracht zoeken;
— vrachtgeld, vervoerloon : de vracht passen, zijn passagiersgeld juist aftellen;
— (spr.) hij heeft de vracht in, hij is dronken ; de vracht beethebben, geld hebben gewonnen ;
— alle vrachtjes, helpen, veel kleintjes maken een groote ;
— voor halve vracht meevaren, slechts de helft van de vracht betalen, (fig.) weinig geteld worden. VRACHTJE, o. (-s).