Gepubliceerd op 06-12-2018

VLAM

betekenis & definitie

VLAM - v. (-men), eene gloeiende kolom gas of damp waarin dikwijls vaste stoffen zweven: waterstof brandt met eene weinig lichtende vlam; vlam van een vuur;

— de vlammen sloegen het dak uit, bij een uitslaanden brand;
— vlam vatten, ontbranden; (fig.) in gloed, in geestdrift geraken;
— (fig.) de vlammen van de hel, het vreeselijke der verdoemenis;
— alles in vuur en vlam zetten, eene sterke spanning veroorzaken; vuur en vlam spuwen, hevig woeden, vreeselijk uitvaren;
— (fig.) hoogrood: de vlammen slaan hem uit (van angst);
— (gemeenz.) hartstocht, liefdevlam : eene vlam voor iem. opvatten; zijne vlam woont daar, zijn liefje;
— ader, kronkeling (in marmer enz.): het notenhout heeft mooie vlammen; in vlammen verven;
— mist, koude nevel die uit zee komt opzetten, inz. ’s avonds, maar ook wel 5s morgens of 's middags. VLAMMETJE, o. (-s), kleine vlam; inz. om eene sigaar of eene pijp aan te steken: heb je een vlammetje voor mij ?, een brandend lucifertje.