VERHUIZEN - (verhuisde, is en heeft verhuisd), van woning, van huis veranderen : wij gaan verhuizen ; uit het eene huis in het andere trekken ;
— (spr.) verhuizen kost bedstroo, verhuizen kost geld ;
— den dienst verlaten (van meiden, knechts enz.); (gemeenz.) sterven;
—den inboedel van anderen overbrengen: L. heeft ons verhuisd. VERHUIZING, v. (-en), het verhuizen (in alle bet).