VAAL - bn. bw. (valer, -st), lichtbruin, lichtrood; eene vale kleur; de vale heide; ontkleurd er vaal uitzien; zijne lippen waren vaal; uwe jas wordt vaal, wordt leelijk van kleur, verschiet. VAALHEID, v.
Uitgelicht
Wekelijks trending en actuele woorden ontvangen in je mailbox? Schrijf je net als 1.651 anderen in!