Trotsch - bn. (-er, -t). hoog uitstekend, statig : de trotsche kruinen der boomen, der bergen;
— prachtig: dat was een trotsch gezicht;
— hoogmoedig, hoovaardig ; trotsch op geld en goed zijn; trotsche manieren; eene trotsche houding aannemen, verwaand, overmoedig; de trotsche pauw;
— fier: eene trotsche ziel; de edele trotsche gang van een Arabischen hengst.
TROTSCHHEID, v. hoogmoed;
—, (...heden), trotsche handeling.