Gepubliceerd op 02-12-2018

Te

betekenis & definitie

Te - (met de lidwoorden den en der samengetrokken tot TEN en TER), voorz. om het doel eener beweging te kennen te geven, eene nadering, eene nabijheid: te bed brengen; te paard stijgen; te velde trekken; iem. te voet vallen; ten hemel, ter helle varen; iem. ten eten vragen; ter wereld komen, een land ter wereld brengen, ter markt gaan; ten einde brengen, enz.;

— het zich bevinden op eene plaats in den toestand van rust (inz. bij namen van steden of dorpen): hij woont te ’sGravenhage; de Nieuwe Kerk te Amsterdam; de Dom te Keulen; te bed liggen; te mijnen huize ; te(n) mijnent; hier te lande; te water en te land, zoowel op het water als op het land; niets ter wereld, hoegenaamd niets;
— ter uitdrukking van eene tijdruimte of tijdpunt: te vijf uren of uur, precies op dat uur, en daardoor onderscheiden van om vijf uur, dat bij vijven, ongeveer vijf uur beteekent;
— te(r) gelegener tijd, als de tijd er gunstig voor is;
— heden ten dage; te middernacht;
— ten tijde van Karel V;
— ten eerste, ten tweede, in de eerste, in de tweede plaats; ten laatste, ten langen laatste;
— het geeft het doel eener handeling, de bestemming van een voorwerp te kennen in: ik doe het ten uwen beste, u ten pleiziere, u ter eere; mijne boeken zijn ten uwen dienste; schrijfboek ten dienste der scholen; te dien einde; iem. ter dood veroordeelen;
— ter uitdrukking der manier waarop iets geschiedt: te goeder trouw breng ik het; ter sluiks weggaan; ter smuigs iets geven; ter loops zij gezegd; iem. iets ten goede houden; alles te vuur en te zwaard vernielen;
— in verbinding met een infinitief : ik vrees te vallen, dat ik zal vallen; hij staat te praten, hij staat en praat;
— in verbinding met om ; wij eten om te leven, en leven niet om te eten;
— de begeerte om te schitteren; zij is geneigd om kwaad te spreken; dat is gemakkelijk te dom; iets te niet doen, (tot niets maken) vernietigen;
— te weten, namelijk, zooals;
— als bw. van graad: te weinig; te veel; te duur; te lang; te kort;
— iem. te kort doen, verongelijken, benadeelen;
— te kort schieten, achterlijk zijn of blijven, niet alles kunnen volbrengen;
— zich te buiten gaan, meer doen, dan men mag of kan;
— (fig.) het te kwaad krijgen, in het nauw gebracht worden, van vijanden omringd zijn;
— des te meer; zooveel te meer; zooveel te erger; al te toegevend. (Te komt nooit voor als voegw. In: wij eten om te leven en dergelijke volzinnen blijven om en te ware voorzetsels. Zie bij OM).