Gepubliceerd op 06-12-2018

SNIJDEN

betekenis & definitie

SNIJDEN - (sneed, heeft gesneden), iets met een scherp werktuig geheel of ten deele vaneenscheiden : met een mes, eene schaar snijden; iets aan stukken, in tweeën, drieën, klein snijden; stroo, haksel, :papier, hout snijden;

— (fig.) dat snijdt geen hout, uwe redeneering gaat niet op;
— de kaas snijden, pronken, geuren; gras snijden, afsnijden;
— koren snijden, maaien;
— haren, nagels snijden, afsnijden, afknippen, omdat ze te lang zijn;
— takken van de boomen snijden;
— iem. in de hand, in den vinger snijden;
— (fig.) hij heeft zich daar leelijk in den vinger (ook): in de vingers gesneden, hij is daar leelijk terechtgekomen, heeft eene groote schade gehad;
— er heeft zich iem. in den vinger gesneden, heeft onhoorbaar een wind gelaten;
— (heelk.) (in) eene wonde snijden; eene breuk snijden, opereeren;
— iem. van den steen snijden, van het graveel genezen;
— lubben, ontmannen, kastreeren : een herigst, ram, kater snijden;
— (fig.) iem. van den kei snijden, hem van zijn dwaasheid genezen, vgl. KEI 2de art.;
— de beurs snijden, zakkenrollen, iem. berooven;
— iem. snijden, hem afzetten, meer laten betalen dan billijk is : deze herbergier weet goed te snijden;
— een korf snijden, er den honing uithalen;
— op zekere wijze snijden : vleesch, brood snijden, aan schijven: boterhammen snijden;
— (kleermnaaist.) eene jas, broek snijden, in het fatsoen knippen;
— glas snijden, met een diamant inkrassen en langs de kras afknappen;
— op glas snijden, daarop figuren inkrassen;
— diamant snijden, fatsoeneeren, er een goeden vorm aan geven;
— eene viool snijden, het bovenblad aan de binnenzijde wat bijsnijden om de viool een beteren toon te geven;
—gravoeren: stempels snijden; teekeningen in hout, in steen snijden;
— (fig.) hij is hem uit het gezicht gesneden, hij gelijkt sprekend op hem;
—(wisk.) twee lijnen snijden elkander, hebben één punt met elkander gemeen en gaan door het snijpunt heen;
— twee cirkels snijden elkander, als zij twee punten in den omtrek gemeen hebben;
— (Ind.) (op school of bij een examen) slecht antwoorden, slecht werken, wat wij in Ned. rijden noemen;
— (whistsp.) de vrouw snijden; (bilj.) een bal snijden, van terzijde raken;
— wijn snijden, vermengen met eene slechtere soort of met water; onversneden jenever;
— (bouwk.) een muur snijden, versnijden;
— pijn veroorzaken : de wind snijdt in 't gezicht, is vinnig koud. is scherp;
— het snijdt mij in het lijf, ik heb snijdende pijnen in het lijf;
— (fig.) het sneed mij door de ziel, deed mij innig leed;
— scherp zijn : dat mes, die zaag, schaar snijdt goed, daar kan men vlug mee snijden;
— daar snijdt het mes van twee kanten, daar heeft men van twee kanten winst, verdienste;
— (gemeenz.) snel voortspoeden: hij sneed naar de stad; hij sneed er van door, er tusschen uit, hij spoedde zich weg.


Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis?Word vriend van Ensie en ontvang een gratis encyclopedie!