SCHRAGEN - (schraagde, heeft geschraagd), steunen, stutten ; (inz. fig.) iemands moed schragen, hem weer moed inspreken, bemoedigen ;
— iem. in zijne voornemens schragen, hem helpen, bijstaan; de hoop schraagt mij, houdt mij staande. SCHRAGING, v. steun, stut; ondersteuning, hulp, bijstand.