Gepubliceerd op 22-11-2018

Plunderen

betekenis & definitie

Plunderen (plunderde, heeft geplunderd), rooven, stelen, alles weghalen: de stad werd geplunderd;

buitmaken: de soldaten plunderden drie dagen lang;
— een reiziger is door struikroovers geplunderd, alles wat van waarde was, is hem afgenomen;
— die kerseboom is letterlijk geplunderd, er zit nagenoeg niets meer aan:
— voor die zieke heb ik mijne linnenkast geplunderd, bijna leeggemaakt;
— die fijne dame heeft haar minnaar geplunderd, hem geruïneerd, tot armoede gebracht;
— (fig.) een schrijver plunderen, uit zijne geschriften overnemen, zonder daarvan melding te maken. PLUNDERING, v. (-en).