bn. bw. onverwacht, onverhoedsch : ik geloof waarlijk, dat mijn onvoorziene komst u verschrikt heeft;
— onvoorziene uitgaven, die niet vooruit te berekenen zijn;
— op een bepaald oogenblik van iets ontbloot, het niet bij zich hebbende : een scherp mes onderscheidde hem van de andere omstanders, die van wapenen onvoorzien waren;
— geen voorraad van iets hebbende : de stad Leiden was onvoorzien van krijgsvolk en koren;
— bw. onverwacht: de tijding van den dood kwam zoo onverwacht, zoo onvoorzien.