(ontruimde, heeft ontruimd), eene ruimte, inz. eene waarin personen plaats kunnen vinden, verlaten of door de daarin aanwezigen doen verlaten: de zaal was weldra door de aanwezigen ontruimd; de voorzitter liet de publieke tribune ontruimen;
— inz. van plaatsen die door troepen bezet zijn: de Fransche maarschalk had in dien nacht de stad ontruimd; (fig.) wanneer gulle kout en oude wijn de zorg het harte doen ontruimen. ONTRUIMING, v. het ontruimen.