bn. niet besnoeid: onbesnoeide boomen; een onbesnoeide rank; (fig.) in ’t wild opgroeiend en niet behoorlijk ingetoomd, of wel, verwaarloosd, en daardoor ruw, onbeschaafd. ONBESNOEIDHEID, v.
ONBESPEELD, bn. niet bespeeld, niet gebruikt om er op te spelen : eene onbespeelde piano; die viool is nog onbespeeld; (van speelkaarten) niet gebruikt om er mede te spelen: een onbespeeld spel kaarten (nog niet gebruikt).
ONBESPIED, bn. bw. niet bespied, verborgen, geheim : hij wilde onbespied wegsluipen; de bloem der vriendschap wast bij voorkeur onbespied; (fig.) een onbespied oogenblik {uurtje), een oogenblik (uurtje) waarin men door niemand bespied, niet met nauwlettende blikken nagegaan wordt.
ONBESPRAAKT, bn. niet wel bespraakt, niet met gemak en vloeiend kunnende spreken: hij is lang niet onbespraakt, vrij wel bespraakt, wel ter tale. ONBESPRAAKTHEID, v.