bn. bw. (-er, -st), lomp, grof, ruw in manieren en gedragingen, ongemanierd, brutaal, beleedigend: een onbeschofte vreemdeling; zijne onbeschofte woorden hebben mij boos gemaakt; -onbeschofte taal;
— bw. van wijze, op eene onbeschofte wijze: zij lacht u onbeschoft uit.
ONBESCHOFTHEID, v. hoogste graad van onbeleefdheid, grofheid, beleedigende brutaliteit;
— (...heden) onbeschofte bejegening in daden of woorden; iem. eene onbeschoftheid zeggen, hem met woorden grof en brutaal bejegenen.