Gepubliceerd op 01-11-2018

Omvang

betekenis & definitie

Omvang m. omtrek, dikte: die boom heeft een grooten omvang;

— uitgestrektheid, ruimte die iets beslaat: die boomgaard, die tuin is groot van omvang;
— (fig.) het is beter aan die vraag geen al te grooten omvang te geven, daarin niet al te veel te begrijpen;
— zij beseffen hun verlies in zijn vollen omvang nog niet;
— de omvang der wetenschap, waarover zij zich uitstrekt, wat daartoe behoort;
— (muz.) de omvang eener stem, de tonen die zij kan voortbrengen; zijne stem heeft maar weinig omvang; die piano heeft een omvang van zeven octaven.

< >