Gepubliceerd op 27-09-2018

Nestelen

betekenis & definitie

1. Nestelen (nestelde, heeft genesteld), een nest maken: de zwaluwen nestelen aan de vensters en in de stallen;

zich nestelen, zich ergens vestigen; hij heeft zich daar mooi genesteld; (ook) zich verbergen, zich verschuilen;
— talmen, dralen, treuzelen. NESTELING, v. (-en), het maken van een nest.
2. Nestelen (nestelde, heeft genesteld), met een nestel toerijgen;
— (Zuidn.) talmen; prutsen, peuteren. NESTELING, v. (-en), toerijging.