Mijmeren (mijmerde, heeft gemijmerd), suffen, soezen: in de schemering zitten te mijmeren;
— aanhoudend over iets peinzen, zoodat men voor andere zaken suf is: hij mijmert over den godsdienst;
—zijne gedachten niet met iets bepaalds bezighouden, in eene min of meer weemoedige stemming: kom, kerel, zit zoo niet te mijmeren.