Gepubliceerd op 24-02-2020

Lek

betekenis & definitie

Het begrip lek heeft 6 verschillende betekenissen:

1. lek - LEK, m. (gew.) lak, valsche beschuldiging.

2. lek - LEK, v. strook water in de Noordzee langs onze kust; de Binnenlek (ook Binnenzee geheeten), het water tot op een uur afstand van de kust met eene gemiddelde diepte van ongeveer elf vademen de Buitenlek, het diepere water op de groote zandbank de Breeveertiën.

3. lek - 3: LEK, in. het lekken veel last hebben van den lek.

4. lek - LEK, o. (-ken), lekgat, opening waardoor water dringt: het schip heeft een lek;
— naar het lek luisteren;
— de loodgieter moet de lekken nazien; het lek stoppen, (ook fig.) een tekort aanvullen enz.

5. lek - LEK, bn. bw. niet dicht, niet waterdicht: dit schip is lek, heeft een lek;
— dat is zoo lek als een mandje, in hooge mate lek;
— (scherts.) lek zijn of gaan, zijn water niet kunnen houden (zekere ziekte).

6. lek - LEK, m. (Zuidn.) lik.