Gepubliceerd op 13-09-2018

Kraai (1)

betekenis & definitie

Kraai v. (-en), een vogel, die tot het geslacht der raven behoort, waarop hij in vorm en kleur volkomen gelijkt, doch op kleinere schaal (corvus corone); bonte kraai, met grijze kleur aan borst, buik, nek en mantel (corvus cornix);

— (gew.) kauw, de kleinste der Nederl. kraaiensoorten;
— (spott.) een aanspreker;
— (spr.) eene bonte kraai maakt nog geen winter, uit een enkel feit mag men geen gevolgtrekking maken;
— eene vliegende kraai vindt altijd wat;
— alles komt uit, al moesten de kraaien het uitbrengen, de zaak zal wel eens bekend worden;
— hij heeft er verstand van als eene kraai van een Zaterdag, hij weet er niets van;
— vechten dat de kraaien om de brokken komen, hard vechten;
— eene wilde kraai van eene meid, eene vroolijke meid;
— de eene kraai pikt de andere de oogen niet uit, zij zullen elkaar niet verraden of benadeelen, al liggen ze schijnbaar met elkaar overhoop, ’t is dief en diefjesmaat;
— (zeew.) blauw vlaggetje om aan te duiden dat er reeds een loods aan boord is.