Gepubliceerd op 24-02-2020

Knop

betekenis & definitie

Het begrip knop heeft 2 verschillende betekenissen:

1. knop - m. (-pen), (Zuidn.) knoop; hij is geen knop waard, niets;
— naar de knoppen zijn, verloren, gansch bedorven enz. zijn: de zieke is naar de knoppen; het werk is naar de knoppen.

2. knop - m. (-pen), een min of meer rond lichaam, inz. voor zoover het zich aan het einde of op den top van eenig voorwerp bevindt, dat of tot sieraad, of tot handvatsel dient: knop van een deksel, van een degen, van een rotting, van eene deur, van een zadel, ven eene speld;
— een juweel of ander sieraad, min of meer den vorm van een knop hebbend: groote knoppen in de ooren;
— (plantk.) het beginsel van een stengel of een stengeldeel; naardat de knoppen op hunne middenspil (knopkern of knopas), die het beginsel van een tak of bloemsteel is, aanstaande bladeren, bloemen, of bladeren en bloemen dragen, heeten zij bladknop, bloemknop of gemengde knop; in knoppen schieten, uitbotten;
— de roos is nog in den knop, nog niet open, geheel ontloken; (fig.) kind, jongedochter een teedere, liefelijke knop, eene schoonheid in den knop, mooi aankomend meisje;
— de knoppen van het vlas, de zaaddoozen. KNOPJE, o. (-s), kleine knop.