1. KLUCHT, v. (-en), grap, aardigheid hij heeft al heel wat kluchten in zijn leven uitgehaald; dat is het einde van de klucht, van het liedje, zie einde; de klucht verstaan, de grap kennen, geen oningewijde zijn kluchtspel, blijspelletje, waarin de een of andere grap wordt behandeld, in tegenst. met het fijnere blijspel: eene platte, eene dolle klucht; stomme klucht, pantomime.
2. KLUCHT, v. (-en), stuk, gedeelte van een gekluchten mast, zie geklucM.
KLUCHTEN. Zie KLUFTEN.