Het begrip kippen heeft 5 verschillende betekenissen:
1. kippen - KIPPEN, (kipte, heeft gekipt), in eene kip vangen; vangen; grijpen (fig.) kapen, wegstelen; uitkiezen hij heeft natuurlijk de beste weer gekipt;
— (zeew.) het anker kippen, het anker op het boord zetten.
2. kippen - KIPPEN, (kipte, heeft gekipt), (zeew.) snijden, kepen.
3. kippen - KIPPEN, (kipte, heeft gekipt), de eierschalen doorpikken, om de kuikens of jonge vogels te laten uitkomen; (ook) uit de eierschaal komen de kuikens zullen morgen kippen;
— (Zuidn.) op het kippen staan, op het punt te gebeuren op het juiste oogenblik: hij kwam juist op het kippen.
4. kippen - KIPPEN, (kipte, heeft gekipt), kantelen een wagen kippen.
5. kippen - KIPPEN, (kipte, heeft gekipt), (Zuidn.) kalven.