Het begrip kiel heeft 3 verschillende betekenissen:
1. kiel - KIEL, m. (-en), kleedingstuk (bij kinderen); blauwe kiel, loshangend kort overkleed (voor verklieden, boeren enz.), in sommige streken schabbe geheeten; de blauwe kiel is uit den Tiendaagschen Veldtocht genoeg bekend;
— witte kiel; werkkiel. KIELTJE, o. (-s), los kleedingstuk voor jongens, kleine kiel.
2. kiel - KIEL, m. (-en), (timm.) wig, wigje.
3. kiel - KIEL, v. (-en), (scheepst.) bodembalk, zwaar balkvormig hout overlangs, in het midden onder een schip, gewoonlijk uit verschillende deelen bestaande te kiel leggen; looze kiel;
— (tig.) schip de vloot telde zestig kielen, was zestig schepen sterk;
— (bouwk.) de inspringende samenvoeging van twee daken;
— (gew.) het diepere deel van een greppel;
— (gew.) keel eener vischfuik; (plantk.) de twee onderste bootvormig samenkomende, meest vergroeide bloemkroonbladen eener vlinderbloem;
— (plantk.) scherpe uitstekende lijst.