KETENEN, (ketende, heeft geketend), boeien, in ketenen slaan de moordenaar werd zwaar geketend binnengebracht;
— (fig.) sterk vasthechten, boeien zij weet allen door hare innemendheid te ketenen;
— zich aaneenketenen, elkander geregeld opvolgen. KETENING, v. (-en), het ketenen; aaneenschakeling.