HOEDANIG, vrag. vnw. welk een, wat voor:
— (bijb.) hoedanig een is deze, dat hem de winden en de zee gehoorzaam zijn?; hoedanig was zijn voorkomen?:
— betr. vnw. zoodanig als: (bijb.) hoedanig de aardsche is, zoodanige zijn ook de aardschen; en zijne kleederen werden wit als sneeuw, hoedanige geen voller op aarde zoo wit maken kan; (ook bijv. gebruikt) een aanlokkend tafereel, hoedanig een wij gaarne op het doek vereeuwigd zouden zien.
