1. HERSCHEPPEN, (herschepte, heeft herschept), weder opscheppen.
2. HERSCHEPPEN, (herschiep, heeft herschapen), van gedaante doen veranderen hij herschiep de zaal in een bloementuin; de meisjes werden in feeën herschapen; de aarde was als in een paradijs herschapen. HERSCHEPPER, m. (-s), die herschept. HERSCHEPPING, v. (-en), gedaanteverwisseling, metamorphose.