Gepubliceerd op 12-09-2018

Heg

betekenis & definitie

HEG, ook HEGGE, v. (heggen), haag, rij van naast elkander geplaatste struiken tot afscheiding de heg snoeien; droge heg, afheining, omtuining van afgesneden takken;

— (gew.) lager gelegen zoom van groengrond rondom het bouwland;
— kreupelhout; hakhout, akkermaalshout;
— hij loopt door heggen en struiken, hij ontziet niets;
— ergens heg noch steg weten, in het geheel geen weg weten;
— (gew.) heggetje doen, heimelijk de school verzuimen. HEGJE en HEGGETJE, o. (-s).