HAUW, v. (-en), (plantk.) eene droge, overlangs openberstende vrucht, met twee kleppen, en een tusschenwand waaraan ter weerszijden de zaden zijn vastgehecht; gelede hauw, die door dwarse wanden in hokjes is verdeeld. HAUWTJE, o. (-s), eene hauw waarvan de lengte hoogstens tweemaal de breedte is; dubbel hauwtje, dat uit twee eenzadige, afgescheiden hokjes bestaat.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk