HARTELOOS, bn. geen hart hebbende: de harteloozen, eene orde der kraakbeenvisschen (leptocardii), waartoe o. a. de slakprik behoort;
— (fig.) hardvochtig, onmeedoogend, geen gevoel hebbende: een harteloos mensch;
— laaghartig: eene hartelooze daad;
— (w. g.) geen moed hebbende, lafhartig. HARTELOOSHEID, v.