HANDTASTELIJK, bn. (-er, -st), bevoelbaar, tastbaar, (inz. fig.) zeer duidelijk, klaarblijkelijk eene handtastelijke waarheid; een handtastelijk bewijs;
— met de handen tastende, grijpende; handtastelijk zijn, de handen niet thuis kunnen houden, niet van iem. (inz. vrouwelijke personen) kunnen afblijven als ge wéér handtastelijk wordt, ga ik heen, als ge mij weder aanraakt.
HANDTASTELIJKHEID, v. (...heden).