HANDGELD, o. (-en), geld dat men iem. op hand geeft, als onderpand in de hand betaalt; (inz.) premie voor hen, die vrijwillig dienst nemen bij het leger of de marine,
— het eerste geld dat een straatkoopman op den dag ontvangt;
— (Zuidn.) (scherts.) handgeld krijgen (of geven), een slag met de hand, een pak ransel ontvangen (of geven).